De Duitse amateurklarinettist Heinz Viotto begon zich tijdens zijn ingenieursopleiding voor het eerst serieus met klarinetmondstukken bezig te houden. Nu, zo’n dertig jaar later, spelen talloze klarinettisten in militaire en symfonieorkesten op een Viotto-mondstuk. De succesvolle mondstukken worden in Nederland geïmporteerd door Bas de Jong,klarinettist van het Residentie Orkest en docent aan het Utrechts conservatorium. “Het is inmiddels een jaar of zes geleden dat ik een Duitse klarinettist hoorde die zo’n mooie klank had dat ik absoluut even op zijn instrument wilde spelen,” vertelt Bas de Jong. “Dat mocht, en ik was verbaasd over het speelgemak, het timbre, alles. Een schitterend legato, mooi staccato, prachtig pianissimo, een gesloten forte. Dat zat ’m dus allemaal in zijn Viotto-mondstuk, zei die klarinettist. Daar wilde ik meer van weten, dus ik nam me meteen voor om Viotto eens op te zoeken.” Heinz Viotto ontving De Jong. “Hij bekeek mijn mondstuk even en zei toen dat ik in de hoogte wat schel zou klinken, en dat ik waarschijnlijk nauwelijks nog goede rieten kon vinden. Dat klopte allebei als een bus. Van die schelle hoogte had ik al een tijdje last, en als ik honderd rieten kocht, zaten er vaak maar een stuk of tien goede bij.” Dat dacht De Jong - maar Viotto wist beter: het probleem zat ’m niet in de rieten, maar in het mondstuk. “Wat veel klarinettisten niet weten, is dat je mondstuk in de loop van de tijd behoorlijk verslijt. Dat heeft verschillende oorzaken. Om te beginnen slijt het mondstuk omdat je het steeds schoonmaakt; daardoor verdwijnt er materiaal. Maar het slijt ook omdat je riet steeds tegen je mondstuk slaat: het is letterlijk een ‘slaand riet’. Wat Viotto aan mijn mondstuk zag, was dat de tiprail (het randje bij de tip van het mondstuk; red.) nog maar heel dun was, en dat geeft een scherpe hoogte. Dat ik geen goede rieten meer kon vinden, had niets met de kwaliteit van rietjes te maken, maar alles met het feit dat de zijranden van het venster ongelijkmatig waren geworden. Om goed te kunnen spelen moeten die randen absoluut gelijk zijn. De oplossing voor mijn probleem was dus een nieuw mondstuk!”
Hoe lang gaat een mondstuk mee, voor het zo versleten is dat je het moet vervangen?
“Dat ligt er vooral aan hoe vaak je speelt. Bij een professioneel klarinettist moet je dan denken aan een jaar of drie, vier. Speel je niet zoveel, dan gaat een mondstuk misschien wel een jaar of tien mee. Maar je moet niet op de kalender kijken; je moet gewoon luisteren. Als je klank scherper wordt, als aanspreken lastiger gaat, of als je maar blijft piepen, dan is het hoogstwaarschijnlijk tijd voor een nieuw mondstuk. Zeker als die klachten niet verdwijnen met een ander rietje. Echt: die rieten krijgen meestal de schuld, terwijl het probleem juist vaak in het mondstuk zit.”
Wat maakt de Viotto-mondstukken zo bijzonder?
“Viotto heeft jaren van zijn ingenieursopleiding besteed aan het bestuderen van de afmetingen van klarinetmondstukken, en hij weet als geen ander hoe de baan van het mondstuk van invloed is op hoe je instrument speelt en klinkt. De baan is de glooiing die je ziet als je tussen mondstuk en riet doorkijkt. De lengte van die kromming is belangrijk, en de tipopening natuurlijk, maar zeker ook het model van de kromming zelf: daar zijn talloze variaties mee te maken. Een paar honderdste millimeter maakt al een duidelijk verschil.”
Veel van zijn mondstukken zijn in samenwerking met bekende klarinettisten ontwikkeld. “Dat klopt. Zo zijn de mondstukken met een N-baan gemaakt met Norbert Kaiser; de helder klinkende mondstukken met een GI-baan werden gemaakt met James Gillespie, de president van de International Clarinet Association; de BK is genoemd naar Béla Kovács, en de B3 is samen met Reinier Hoogerheide tot stand gekomen. Viotto kan al die banen één tot vijf procent opener of dichter maken. Dat is uniek. De N1 heeft bijvoorbeeld een tipopening van 1 millimeter; de N1+2 is twee procent opener; de N1-2 is twee procent dichter, enzovoort.”
Maakt die enorme verscheidenheid aan banen het kiezen van een mondstuk niet extra lastig?
“Daarom helpen we daarbij, natuurlijk. Om te beginnen zijn er een stuk of tien modellen die er echt uitspringen: dat zijn mondstukken met een baan waarop de meeste rieten het heel goed doen. We gaan om te beginnen uit van het timbre dat je zoekt, en daarvandaan kijken we dan welk mondstuk daar het best op aansluit. Ook is het bij het uitzoeken van een nieuw mondstuk belangrijk dat je een nieuw riet gebruikt dat bij dat nieuwe mondstuk past. Je oude rietjes heb je tenslotte uitgezocht bij je oude mondstuk. Vrijwel elk mondstuk doet het ’t best met een riet van een bepaalde sterkte, en daar adviseren we je over. Als een mondstuk het niet meteen goed doet, probeer dan ook een of meer andere rietjes van die sterkte; het zou zonde zijn als je een mondstuk afkeurt omdat je toevallig een minder goed riet te pakken hebt. Over dat uitzoeken van rieten en mondstukken is nog veel meer te zeggen, maar daarvoor verwijs ik mensen meestal naar Tipboek Klarinet van Hugo Pinksterboer. Daar staat alles in wat je moet weten, ook over de rest van het instrument. Hoe meer je van je instrumenten begrijpt, des te kleiner is de kans dat je met problemen komt te zitten. Dat verhaal van die ‘slechte rieten’ is daar een goed voorbeeld van.”
Jullie adviseren niet alleen individuele klarinettisten, maar ook hele klarinetgroepen. “We worden steeds vaker uitgenodigd bij harmonieorkesten. Dan bestuderen we van iedereen het mondstuk, we adviseren over nieuwe mondstukken, en natuurlijk ook over de bijpassende rieten. Ook luisteren we of er afwijkingen zijn in de zuiverheid van de instrumenten, en eventueel corrigeren we dat. Op die manier kan de klarinetgroep van een orkest een stuk beter gaan klinken.”
T. van Wijs, MUSIC & SHOW SEPTEMBER 2003
<< terug
|